De zussen Esther en Linda schrijven columns over de vier talen die op de ABC-eilanden worden gesproken. Het bijzondere aan de column is dat er een vijfde taal in de column is verwerkt. Het is dus niet alleen Nederlands, Engels, Spaans en Papiaments, maar ook gebarentaal voor doven. Esther is tolk gebarentaal en Linda geeft les in Nederlands en Engels en spreekt goed Spaans. De reden waarom ze schrijven is dat het best bijzonder is dat op de eilanden minimaal vier talen worden gesproken.
Hoe meer talen je kent, hoe menselijker je bent.
Hè zus,
Stel, dat het vandaag de dag van de Nederlandse lidwoorden ‘de’ en ‘het’ is. Dan schreeuw ik niet echt van de daken dat dit een vrolijke dag wordt. Sprekers die ze gebruiken, zijn meestal geen vrienden met deze twee ondoorgrondelijke woordjes. Maar ja, taal laat zich niet zomaar iets zeggen. Als je pech hebt, plakt ze een pleister op je mond. Dat is natuurlijk wel lekker rustig als het mensen zijn die veel ouwehoeren. Dat is alleen niet de oplossing voor wanneer je ‘de’ of ‘het’ moet gebruiken.
Hoe zou het zijn als lidwoorden niet zouden bestaan zoals in het Russisch, Turks of het Fins? Makkelijk zou je denken, maar die talen plakken dan weer een paar letters achter een zelfstandig naamwoord om een verschil in mannelijk en vrouwelijk aan te geven. Dat is helemaal niet te doen. Zo is er altijd wat met talen.
Het is nog wel even een dingetje, die twee woordjes. De lidwoorden ‘de’ en ‘het’ reageren heel anders op mannelijk en vrouwelijk. “Het’ is neutraal, maar ‘de’ kan mannelijk óf vrouwelijk zijn. Voorbeeldje? De bus komt zo. Hij is er over een kwartier. Ok, de bus is dus hij. Dan heb je: De commissie vergadert. Zij is nu heel druk bezig. Tegen mijn leerlingen zeg ik altijd dat ik dit niet heb bedacht. Dat slaat natuurlijk nergens op, maar het is meer een poging om het verwarrende leed iets te verzachten.
Zou het niet fijn zijn als je de volgende dag wakker wordt met 35.000 woorden in je geheugen, waarvan je precies weet of ze ‘de’ of ‘het’ als bondgenoot hebben. Was het maar zo makkelijk zoals in het Engels met alleen ’the’ of ‘e’ in het Papiamentu. Zelfs in het Spaans is er regelmaat te vinden welk woord nu ‘el’ of ‘la’ heeft.
Hoe zit dat in de Nederlandse gebarentaal? Hoe gebaar je de lidwoorden?
Hey zus,
Nou, wat een chaos met die lidwoorden in al die talen! Ik heb makkelijk praten want in de gebarentaal bestaan ze niet. Niks, nada, nothing. Je maakt een gebaar in de ruimte voor je. Bijvoorbeeld TAFEL (met twee platte handen geef je de contouren van een tafel aan). Klaar.
De gebarentaal is rijk aan nuances die je vaak niet in de gaten hebt. Als je bijvoor-beeld ‘die tafel’ wil gebaren dan wijs je duidelijk naar de plek waar je net hebt gebaard. Als je ‘die tafel’ nou heel groot gebaart, weet je meteen dat hij gigantisch is. In een gesproken taal moet je dat erbij zeggen. Als de tafel een beetje gammel is, zie je dat ook meteen aan de kwakkelende handen en het verontruste gezicht van de gebaarder. Met mimiek doe je een hoop!
Terug naar de lidwoorden. Omdat we hier samen zo bezig zijn met al die verschillende talen, verbaas ik me ook over het gemak waarmee ik zelf ‘de’ en ‘het’ gebruik. En als iemand het Nederlands wil leren dan zeg je: ‘Hup, al die zelfstandig naamwoorden met de lidwoorden uit je hoofd leren’. Pffff, wat een werk. Voor mij is Nederlands mijn moedertaal, dus ik voel het aan (hoop ik!).
Ik heb dat aanvoelen van het Papiamentu nog lang niet! Want hoe vaak ik al ‘bótika’ heb gezegd in plaats van ‘botíka’, is niet meer op een hand te tellen. Ik voel het nog niet aan, die klemtoon. Heb jij daar last van?