Consitutioneel Hof Sint-Maarten vindt Nederlandse eisen coronasteun niet in strijd met de Staatsregeling

Consitutioneel Hof vindt Nederlandse eisen coronasteun niet in strijd met de Staatsregeling

Het Constitutioneel Hof van Sint Maarten acht de gedwongen korting op het inkomen van ambtenaren, ministers en Statenleden niet in strijd met de Staatsregeling. Nederlands stelde die korting als eis voor liquiditeitssteun aan de regeringen van Sint Maarten, Aruba en Curaçao. Op Sint Maarten is dit nu getoetst door het Constitutioneel Hof.

De toetsing gebeurde na een verzoek van Ombudsman Gwendolien Mossel. Drie tijdelijke landsverordeningen moeten ingrijpende bezuinigingen doorvoeren op de arbeidsvoorwaarden van werknemers in de publieke en semipublieke sector en van politieke gezagsdragers. Volgens de Ombudsman zijn die wetten in strijd met de Staatsregeling, de grondwet van Sint Maarten.

Met de toetsing aan de Grondwet of Staatregeling loopt Sint Maarten ver voorop in het Koninkrijk. Andere landen, zelfs Nederland kent die  mogelijkheid niet. Vooral omdat parlementen vinden dat ze in vrijheid zaken moeten kunnen besluiten en daarvoor de Grondwet niet als obstakel willen zien. In 2010 koos Sint Maarten ervoor om deze 
staatsrechtelijke garantie wel te initiëren.

Het Constitutioneel Hof overweegt dat Sint Maarten als gevolg van Covid-19 pandemie in een zeer ernstige financieel-economische situatie is beland, waardoor het land genoodzaakt is om op korte termijn financiële hulp in te roepen.

Nederland was bereid om op de voet van artikel 36 van het Statuut financiële ‘hulp en bijstand’ te verlenen, maar stelde een aantal strikte voorwaarden aan de te verlenen liquiditeitssteun. Deze hielden in dat ingaande per 1 juli 2020 een tijdelijke normering ingevoerd moest worden in de vorm van een substantiële vermindering van 12,5 procent, respectievelijk 25 procent en begrenzing van de arbeidsvoorwaarden van degenen die in de publieke en semi publieke sector werkzaam zijn.

Autonomie

Het Constitutioneel Hof stelde voorop dat het niet bevoegd was om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de opstelling van Nederland bij het stellen van voorwaarden aan Sint Maarten als conditie voor liquiditeitssteun. De Ombudsman had dat graag wel gezien, bijvoorbeeld omdat de ingreep van Nederland in strijd zou zijn met de door het Statuut gewaarborgde autonomie van Sint Maarten.

Wel oordeelde het Hof dat het een oordeel mag en moet geven over de vraag of de wetgever van Sint Maarten, de regering en de Staten dus, in redelijkheid de gestelde voorwaarden mocht aanvaarden en implementeren om zo in aanmerking te komen voor de Nederlandse steun.

Dilemma

Het Constitutioneel Hof zegt in haar uitspraak dat het zich zeer goed realiseert dat de maatregelen vergaand zijn en voor velen onverwachte en ernstige gevolgen hebben. ‘Geen overheid wil dergelijke maatregelen graag nemen. Maar de regering en de Staten van Sint Maarten verkeerden in een groot dilemma’, aldus het Hof.

Het Land moest draaiende gehouden worden en daarvoor was veel geld nodig. Geld dat er eenvoudigweg niet was. Dat geld kon alleen onder voorwaarden – uitgewerkt in de landsverordeningen die de Ombudsman bestrijdt– van Nederland worden geleend.

‘Onder deze omstandigheden en gegeven dit dilemma’, zo overweegt het Constitutioneel Hof, ‘is het begrijpelijk dat de Ombudsman deze zaak ter toetsing aan het Hof heeft voorgelegd. Parlement en regering hebben ook in crisissituaties als deze te handelen binnen de grenzen van de hun in de Staatsregeling neergelegde bevoegdheden.’ Maar die toetsing leidt, volgens het oordeel van het Hof, niet tot de conclusie dat die grenzen overschreden zijn.

Europees Verdrag van de Rechten van de Mens

De Ombudsman betoogt dat de kortingen op salarissen en dergelijke ongeoorloofde inbreuken maken op het in de Staatsregeling gewaarborgde eigendomsrecht (artikel 15) en het gelijkheidsbeginsel of discriminatieverbod (artikel 16). Maar het Constitutioneel Hof volgt de Ombudsman daarin niet. Het gebruikt daarvoor een slimmigheidje door jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens erbij te trekken.

Veel van de in de Staatsregeling opgenomen grondrechtenbepalingen zijn volgens het Constitutionele Hof ontleend aan artikelen uit het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). ‘Het ligt daarom voor de hand om die grondrechtenbepalingen in beginsel EVRM-conform uit te leggen, in overeenstemming met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).’

De inmenging in de eigendom van een groot aantal burgers achtte het Hof zonder meer ingrijpend maar, gegeven de crisissituatie en de ernst daarvan, niet disproportioneel.

Immers, zo overweegt het Hof, deze inmenging ’tast het minimumloon niet aan, is tijdelijk en leidt niet tot een excessieve individuele last en dient een groot en cruciaal belang: de continuering van de broodnodige liquiditeitssteun.’

Het beroep op het discriminatieverbod slaagt volgens het Hof ook niet. Weliswaar worden de diverse categorieën werknemers verschillend behandeld, maar deze categorieën verschillen in relevante zin van elkaar, zodat geen sprake is van ongelijke behandeling die gerechtvaardigd zou moeten worden.

Bestaanszekerheid

Het beroep op de bepaling inzake de zorg van de overheid voor de bestaanszekerheid van de bevolking (artikel 19, eerste lid) wordt door het Constitutioneel Hof verworpen.

‘Indien al wordt aangenomen dat deze bepaling zich voor toetsing leent, kan op grond van de voorhanden gegevens niet kan worden geconcludeerd dat de getroffen werknemers door de kortingsmaatregelen onder de armoedegrens geraken.’

Dat de Statenleden voor een moeilijke keus stonden, nu zij moesten kiezen tussen enerzijds het tot stand brengen van landsverordeningen en anderzijds afzien van de noodzakelijke liquiditeitssteun van Nederland, maakt volgens het Hof niet ‘dat sprake was van een ‘juridisch bindend mandaat’ dat hen in rechte van hun vermogen om onafhankelijk en in vrijheid over de verordeningen te stemmen beroofde.

Menselijke maat

Ter afsluiting van de uitspraak, benadrukt het Constitutioneel Hof dat bij de nu uitgevoerde constitutionele toetsing noodzakelijkerwijs moet worden uitgegaan van de feiten zoals zij op dit moment kunnen worden vastgesteld.

‘Naarmate de tijd voortschrijdt, zal steeds duidelijker worden wat de daadwerkelijke effecten van deze landsverordeningen zijn op het leven van de gewone burger van Sint Maarten. Dit zal ongetwijfeld van invloed zijn op de beslissing hoe tijdelijk deze tijdelijke landsverordeningen uiteindelijk behoren te zijn.

Aangenomen moet worden dat zowel de Sint Maartense als de Nederlandse overheid daarbij de menselijke maat niet uit het oog zullen verliezen.


Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Scroll naar boven